Maaike verveelt zich. Ze hangt uit het raam van haar nieuwe slaapkamer. Jammer dat de buurman niet buiten aan het spelen is met zijn geit, dan had ze iets om naar te kijken. Opeens gaat de bel en staat de buurman voor de deur. Hij heet John en hij ziet er een beetje oud en verdrietig uit.Samen drinken ze koffie met een hele appeltaart.
Opa John vertelt dat hij geld nodig heeft omdat hij ruzie heeft gemaakt in de kroeg. Nu moet hij nieuwe biljartkeus kopen. Hij heeft een plan bedacht: kleine jongens beroven van hun mountainbike. Opa John vraagt Maaike of ze meedoet. Maar Maaike heeft een veel beter idee: John kan haar oppasopa worden.
Loes is een beetje vreemd.
Haar grootste hobby is vieze drankjes en zalfjes maken, die ze op vriend en vijand uitprobeert. Zo is haar beste vriend Jurriaan op een dag in één keer al zijn haren kwijt geraakt. Maar er is nog nooit iets echt gevaarlijks gebeurd.
Totdat Loes een spreekbeurt houdt over homeopathie en daarbij juf Gertie een geluksdrank toedient, waar de juf helaas niet gelukkig van wordt, maar wel behoorlijk woest.
Loes wordt van school gestuurd en gaat samen met Jur op zoek naar een school die beter bij hen past. Daar kan Loes haar speciale gaven verder ontwikkelen. Ze verlost haar vriend op geheimzinnige wijze van zijn hoofdluis, bedekt een reumazalf voor bejaarden en zorgt voor een knaleffect bij de schoolbarbecue.
Ook ontdekt Jur hoe het komt dat Loes zo goed is in magie…
– Tiplijst Kinderjury 2005
Jurriaan heeft bij toeval ontdekt, dat zijn vriendin Loes een heks is
Niet een gewone heks op een bezemsteel, maar een meisje dat dingen kan die andere kinderen niet kunnen. Zoals een levenselixer maken, dat heel goed werkt op de (bijna) dode basilicumplanten, en een versuffing-drank om de burgemeester op goede ideeën te brengen. Loes wil helemaal geen heks zijn. Ze heeft een hekel aan het woord, omdat ze denkt dat het een scheldwoord is. Maar Jur vindt het fantastisch. Hij wil niets liever dan er zelf ook één worden. Daarom richten ze een club op : De Bende van de Bosduivels. Ook Romeo wordt bij de club gevraagd. Hij blijkt over een bijzonder talent voor magie te beschikken.
– Tiplijst Kinderjury 2006
Tijdens een vergadering van heksenclub ‘de Bende van de Bosduivels’, vertelt Jurriaan dat hij gaat verhuizen. Zijn ouders zijn van plan een kasteel te kopen in Zuid Frankrijk en dat om te bouwen tot goedlopend hotel.
Loes is razend. Op de ouders van Jur, maar ook op Jurriaan zelf. Ze vindt het belachelijk dat hij zich niet verzet tegen de plannen van zijn vader en moeder.
‘Je moet niet bij de pakken neer gaan zitten; je moet juist in actie komen! Te wapen! En garde! Te vuur en te zwaard! Ben je een Bosduivel of een zoetwaternimf of wat?’
Samen met Romeo werpt Loes al haar heksenkracht in de strijd om de verhuizing te voorkomen.
Wessels opa is vergeetachtig en doet soms rare dingen.
Zoals ruzie maken over de afwaskwast, of in zijn blote kont patat gaan halen in de snackbar van het zwembad. Wessel vindt het niet erg. Hij is gek op zijn opa en trekt veel met hem op.
Als ze op een avond samen een wandeling maken, gaat opa er ineens als een speer vandoor. Na een tijdje zoeken vindt Wessel hem in het Amstelpark, op de plek waar vroeger de zeehonden zaten. Opa wil alleen mee terug naar huis als Wessel hem belooft dat ze de zeehonden zullen opzoeken in hun nieuwe verblijfplaats. Maar dat heeft heel wat voeten in de aarde….
Jaimy heeft de liefste vader van de hele wereld. Hij heet Berend en hij is journalist, maar soms even niet, want dan heeft hij een dip. Dan kan hij niks, en moet Jaimy alles alleen doen.
En dat is nu het geval. Het is december en Jaimy heeft verschrikkelijk zijn best gedaan om een onvergetelijke Sinterklaas te organiseren, met surprises en gedichten en alles.
Maar dan wordt het hoofdcadeau ziek en volgt de ene ramp de andere op.
Gelukkig is er hulp in de vorm van een nieuw buurmeisje, dat niet Jules heet, maar wel zo genoemd wordt.
Jules zit sinds een paar weken bij Jaimy op school. In hun groep, een combinatiegroep 6-7-8, is het van levensbelang om ‘erbij te horen’. Natuurlijk niet bij de nerds of de mutsen, maar bij het kleine groepje populairen. Dat leidt tot veel jaloezie, ruziën en verdriet. Jules vindt het belachelijk. ‘Wat is dat met die klas van jullie? Wat een achterlijk gedoe zeg, die opsplitsing in al die ‘clubjes’! Daar valt gewoon niet tussen te komen.’ Samen met Jaimy organiseert ze een excursie naar het Funforest in Venlo, een survivelpark met moeilijke en uitdagende klimroutes, hoog in de bomen. Het wordt een spannend en vrolijk avontuur, dat alleen goed kan aflopen als de kinderen echt samenwerken.
Je moet het maar durven: in je eentje naar een land waarvan je de taal niet spreekt. Lara is twaalf jaar en ze doet het, want ze heeft een prijs gewonnen: een cursus Spaans op een school in Spanje.
Ver weg van huis maakt ze allerlei spannende dingen mee, zoals haar eerste afspraakje en haar eerste zoen.
Gelukkig heeft ze veel steun aan haar nieuwe vrienden Akira, Monica, Tommy en Daniël.
Lara schrijft over dingen die haar onzeker maken, maar ook over vrolijke en grappige gebeurtenissen.
Suzy en Indra staan voor een belangrijke beslissing: naar welke middelbare school gaan ze straks? Hun ouders willen dat ze zo veel mogelijk open dagen bezoeken, maar de meiden hebben hun keuze allang gemaakt. Het wordt het Stedelijk. Daar werkt namelijk een toffe muziekdocent.
Er is alleen één probleem: het Stedelijk is een gymnasium. En daar kom je niet op met een vmbo-t-advies…
Boaz zit in de klimboom aan de rand van het duinmeertje. Het is al etenstijd geweest, dat merkt hij aan de zon die ondergaat. En aan zijn maag, die vreemde geluiden maakt.
Totdat papa met een heel nare verrassing komt…Mooi dat hij niet naar huis gaat. Mooi niet.
Misschien wel nooit meer.
Aïsha is nieuw in de klas. En ze is een indiaan, Boaz weet het zeker. Hij verstaat haar niet, maar haar tekeningen begrijpt hij wel. Vanaf nu is het LEUK op school.
8.
‘Vanmiddag moet je me naar de zwemles brengen,’ zegt Maaike met een somber gezicht. ‘Het is heel ver. Helemaal in Heemstede.’
‘Gaan we zwemmen !!!’ roept opa blij verrast.
‘Jij niet. Ik.’
‘Waarom ik niet ? Dat is niet eerlijk . Je mag niet alle leuke dingen voor jezelf houden.’
Opa John wordt boos, zijn hoofd loopt rood aan.
‘LEUK ????” schreeuwt Maaike, “noem jij mijn zwemles LEUK? Dan heb jij zelf zeker nog nooit op zwemles gezeten, als je dat leuk noemt !!’
‘Ik heb inderdaad nog nooit op zwemles gezeten, en daarom vind ik het gemeen van je dat ik niet mee mag,’ zegt opa John kwaad.
‘Je mag wél mee! Je mag mij brengen en daarna mag jij lekker een uur lang t.v. kijken terwijl ik les krijg van een hele nare juf.’
Maaike begint een beetje te huilen.
‘Waarom zit jij eigenlijk op zwemles als je het niet leuk vindt ?’ vraagt opa verbaasd.
‘Ik moet.’
‘Van wie ?’
‘Van iedereen. Van mijn moeder, van de juffrouw op school en van de koningin. Alle kinderen in Nederland moeten leren zwemmen. Omdat er in Nederland zoveel water is: Kanalen, sloten, rivieren, grachten en ga zo maar door. En dus veel verdrinkingsgevaar.
Ik zit al drie jaar op zwemles. Drie jaar, week in week uit, zelfs in de vakanties, zoals nu.’
‘Is dat lang, drie jaar ?’
‘Eh…. voor je A-diploma is dat behoorlijk lang ja,’ geeft Maaike aarzelend toe. ‘Het eerste jaar heb ik eigenlijk alleen maar gekeken. Op de bank. En nu kan ik inmiddels wel goed zwemmen, maar ik kan nog steeds niet onder water.’
‘Ik kan juist alleen maar onder water,’ zegt opa. ‘Ik mag nooit naar het zwembad van oma Guusje, omdat ik alleen maar onder water kan. Ik mag wel in het pierebad, maar dat wil ik niet. Dan sta ik voor paal.’
‘Wij zouden samen heel goed één A-diploma kunnen halen,’ verzucht Maaike. ‘Dan deed ik het zwemmen en het watertrappen, en jij deed het gat. Kan je ook je ogen open onder water?’
‘Om te zien waar dat gat zit? Ja, dat kan ik. Maar leuk vind ik het niet.’
‘Nee. Het is afschuwelijk,’ zegt Maaike verdrietig.
‘Hé, ik heb een idee!’ zegt opa John. ‘Vandaag neem ik stiekem jouw plaats in bij de zwemles. We doen er niemand kwaad mee: jij kan al zwemmen, en ik móét het leren, want ik loop nog elke dag gevaar te verdrinken. Als mijn plan lukt, dan kan ík over een tijdje dat diploma voor jou halen.’
Maaike heeft haar twijfels.
‘Ik weet niet opa John…. Je lijkt niet erg op mij…’
‘Maar als ik staartjes doe en zonder bril ?’
‘Mmm…’
‘Oké, dan niet !’ Opa John wordt kwaad. Dan haal je zelf dat stomme stink-diploma maar! En ik ben ook je oppasser niet meer!’
Nou, dat gaat lekker, denkt Maaike. Hoe redt ze zich hier nou weer uit. Mama zal niet blij zijn als ze hoort, dat de oppas-opa ontslag heeft genomen.
‘Goed dan,’zegt ze, ‘laten we het maar proberen. Die zwemheks kent mijn naam nog steeds niet, dus misschien valt haar niks op.’
’s Middags om één uur zijn opa en Maaike in het zwembad.
Ze hebben een half uur om opa om te kleden; dat moet lukken.
‘Ik ga niet in het schapenhok,’ zegt opa.
Daar is Maaike het mee eens. ‘Roep maar als je klaar bent, dan doe ik je staartjes.’
Gelukkig is opa John niet veel langer dan Maaike.
Haar barbie-badpak staat hem helemaal niet slecht
Als opa om half twee eindelijk aan de beurt is voor de bandjes en de kurkjes, zegt de zwemjuf : ‘Goeiemiddag, wie bent u ?’
‘Goeiemiddag lieve zwemheks, ik ben Maaike.’
‘Oh. En eh… bent u hier voor het eerst Maaike ?’
‘Nee hoor, ik zit hier al bijna drie jaar.’
‘En u hebt nog steeds uw diploma niet ?’ vraagt de zwemjuf met een gemeen lachje.
Opa John laat zich niet op de kast jagen.
‘Nee, maar het zal binnenkort ongetwijfeld wel een keer gaan lukken denk ik; ik heb er tenminste zin in.’
‘Het is wel een beetje vreemd, dat ik me u helemaal niet kan herinneren, als u al 3 jaar les hebt bij mij,’ vindt de juf.
‘Nee hoor, daar is niks vreemds aan. Mijn zwemlessen spelen zich voornamelijk onder water af, dus ik val niet zo op.’
‘En hoe oud bent u ?’
‘Eh… een jaar of acht, hoe zo ?’
‘Nee, niks. Doe je best maar Maaike, vandaag gaan we door het gat.’
‘Dat hoopte ik al,’ juicht opa.
Maaike heeft door de deur geloerd. Het is precies volgens plan gegaan. Nu kan ze rustig tv gaan kijken
6.
Als Loes en Jur de volgende ochtend samen naar school wandelen, loopt Loes aan één stuk door te gapen.
‘Heb je niet goed geslapen?’ vraagt Jur.
‘Ik heb helemaal niet geslapen,’ antwoordt Loes. ‘Ik kwam er vannacht opeens achter dat ik vandaag mijn spreekbeurt heb, en daar had ik nog helemaal niks aan gedaan. Dus ik heb de hele nacht doorgewerkt.’
‘O wat rot voor je. Waar gaat ie over?’
‘Over homeopathie. Dat is een heel interessant onderwerp. En ik heb er veel boeken over; allemaal van mijn oma gekregen.’
‘Je had me moeten bellen, dan had ik je kunnen helpen.’
‘Was niet nodig. Ik heb er zin in, volgens mij wordt het leuk.’
‘Heb je ook nog je weekdictee geleerd?’ vraagt Jur bezorgd.
‘Nee daar had ik geen tijd meer voor. Een mens kan niet alles.’
Het is de juf meteen duidelijk dat Loes haar dictee niet heeft geleerd.
Bij het opschrijven van de moeilijke woorden, zit Loes hardop vragen te stellen.
‘BLOES, schrijf je dat net als Loes? Hè? Is het een Frans woord? O. En MAJESTEIT met een korte of een lange ij? YOGHURT met een e of een u ? En een y of een j ?’
Niet dat er iemand antwoord geeft ; alle kinderen zijn druk bezig met hun eigen werk, maar het is wel hondsbrutaal.
Juf Gertie waarschuwt: ‘Louise, als je spiekt, krijg je een één en ga je de gang op.’
‘Van spieken is geen sprake, juf Gertie. Ik overleg met mijn achterban.’
‘Niet overleggen met welke ban dan ook!’
‘KENAU met ou of au ?’ vraagt Loes nog even om te pesten.
‘ERUIT! Je hebt een één ! En je hoeft pas terug te komen als het tijd is voor je spreekbeurt.’
Loes staat al in de deuropening. ‘Hoe laat heeft u die gepland, juf ?’
‘Vanmiddag meteen na de pauze.’
‘Juist. Dan ga ik mij tot die tijd vermaken op de grote kermis op het Marktplein.’
De juf wordt niet goed. ‘Wát ga je doen ??!!’
‘O, ik weet nog niet. Ik denk in het reuzenrad en misschien een beetje schieten of ballen gooien. Ik zie wel.’
‘JIJ ZIET HELEMAAL NIKS !!!’ Juf Gertie spuwt vuur. ‘Jij gaat voor straf de gymzaal vegen, en als je daarmee klaar bent, dan ga je de afwas doen in het keukentje van de conciërge.’
‘Met twee c’s en een trema op de eerste e.’
‘Wat zei je daar??’
‘Dat ik dat ook graag doe, vegen en afwassen. Dat vind ik eigenlijk net zo leuk als de kermis.’
‘WEGWEZEN !!!’
‘Goed. Dag juf Gertie.’
Nadat Loes de gymzaal heeft geveegd en gezellig koffie heeft gedronken met de conciërge, is de middagpauze voorbij. Tijd voor de spreekbeurt.
Rustig haalt ze de spullen die ze nodig heeft uit haar tas en stalt ze uit op de tafel van juf Gertie.
‘Ik ga mijn spreekbeurt houden over homeopathie,’ begint ze.
‘Homeopathie is een heel grappig soort geneeswijze, waarbij de arts geneesmiddelen voorschrijft tegen een ziekte, die bij een gezond persoon juist die ziekte zouden veroorzaken. Het werkt eigenlijk net als bij inentingen. Is iemand van deze klas wel eens bij een homeopaat geweest?’
‘Ja ik !!!’ gilt Lotte. ‘Toen kreeg ik arsenicumkorrels, en die heeft m’n moeder meteen in de vuilnisbak gekieperd. Ze zei: “Ik geef mijn dochter geen rattengif!” ’
De klas barst in lachen uit. Loes gaat onverstoorbaar verder.
‘Arsenicum is een onedel metaal en het wordt gebruikt om het zenuwstelsel te kalmeren.
In een lage dosering werkt het heel goed bij mensen die snel over hun toeren zijn. En in een hoge dosering werkt het uiteraard ook heel goed. Dan blijf je voor altijd rustig.’
Want dan ben je dood, bedoelt ze.
Er gaat een rilling door de klas. Loes kan van die macabere grappen maken.
‘Ik heb een aantal homeopathische medicijnen meegenomen en ik wou graag een demonstratie geven. Wie biedt zich aan als proefkonijn?’
Niemand steekt zijn vinger op.
‘Ik heb iemand nodig met eczeem. Volgens de statistieken hebben minstens drie kinderen in deze klas er last van, en één van hen ga ik genezen met een middeltje van mijn grootmoeder.’
Nog steeds geen reactie.
Loes zucht en zegt dan : ‘Lotte, jij hebt vannacht niet geslapen van de jeuk, dat kan iedereen aan je zien. Doe jezelf een lol en kom naar voren.’
Lotte heeft er niet zo’n zin in.
‘Die jeuk krijg ik van de warmte….’ stottert ze verschrikt. ‘Want ik moet van mijn moeder
’s nachts een maillot aan, zodat ik in mijn slaap mijn huid niet open krab.’
‘Jouw moeder zou er beter aan doen je elke dag in te smeren met deze zalf, naar een recept van mijn oma. Dan hoef je nooit meer te krabben.’
‘Mijn moeder heeft geen tijd om mij elke dag in te smeren. Ze moet al zoveel. En ze heeft ook de honden nog,’ zegt Lotte met haar hese piepstem.
‘Jouw moeder zou voor de gein één keer zelf een nachtje met een maillot aan moeten slapen. Dan heeft ze daarna vast wel tijd om jou dagelijks in te smeren. En anders doe je het gewoon zelf. Kijk, ik zal het voordoen op mijn eigen arm.’
Lotte is toch wel een beetje nieuwsgierig geworden en komt voorzichtig dichterbij.
Loes heeft haar mouw opgestroopt en smeert een dikke laag zalf aan de binnenkant van haar eigen arm.
‘Het is een zalf met kamille, goudsbloem, lavendel, munt en wortel. Het voelt heerlijk koel.’ En je wordt er een beetje geel van, blijkt na een paar minuten.
Dat komt waarschijnlijk door de gestampte wortel en saffraan, die Loes op eigen initiatief heeft toegevoegd, om de zalf een mooie kleur te geven. Lotte, die zich flink heeft ingesmeerd, wordt zo geel als een banaan. Maar ze voelt zich heerlijk. En ze is dolblij als Loes zegt dat ze de hele pot mag houden.
Hoofdstuk 5 Down’s syndroom
‘Ik snap toch niet goed waarom Romeo bij onze club moet,’ zegt Jur als ze in bed liggen.
‘Waarom niet?’
‘Hij houdt niet eens van heksen.’
‘Ik ook niet.
‘Maar Ro is…. Ik weet niet… hij is zo …anders.’
‘Jij bent ook anders.’
‘Anders dan wie?’ vraagt Jur beledigd.
‘Anders dan anders.’
‘Moet jij zeggen!’
‘Ik ben gewoon een heks,’ zegt Loes, ‘maar jij bent echt een buitenbeentje. Met een bril.’
‘Dat kan me niks schelen, die bril.’ Jurriaan raakt geïrriteerd.
‘En Romeo heeft het syndroom van Down,’ gaat Loes onverstoorbaar verder.
‘Ja. Dat kan me ook niks schelen. Maar….’
‘Wat?’
‘Laat maar…’ Jur slaakt een zucht.
‘Zeg het nou! Je maakt me nieuwsgierig!’
‘… Ik vind het niet prettig als ie een snotpegel heeft…’ zegt Jur zachtjes.
‘O dat!’ Loes moet een beetje lachen. ‘En vind je het ook niet prettig als-ie je knuffelt en dan per ongeluk zijn neus aan je afveegt?’
‘Nee, niet zo.’
‘Schaam je je daarvoor Jur?’
Jurriaan friemelt met de touwtjes van de hangmat. Gelukkig is het donker en kan Loes zijn rooie kop niet zien. Loes heeft hem altijd door. Je kan niks voor haar verborgen houden. Hij schaamt zich dood. Romeo is het aardigste kind van de hele school. Die nooit een vlieg kwaad zal doen. Hoe kan je nou vies van hem zijn?
‘Een beetje wel.’
‘Niet doen.’
Jur kijkt verbaasd op.
‘Niemand houdt ervan als er snot aan hem gesmeerd wordt. Zelfs ik niet. Al kan je mij normaal gesproken niet op de kast krijgen met een beetje slijm of kwat.’
Er loopt een rilling over Jur zijn rug. ‘Loes, alsjeblieft….’
‘Nee, echt een rocheltje meer of minder…’
‘Loes hou op! Ik ga zo meteen jouw hangmat onderkotsen als je doorgaat!’
‘Maakt me ook niet uit, een beetje kots. Maar als ik bijvoorbeeld een plakkerige trui krijg, of als ik echt onder de douche moet na een omhelzing van Ro, dan zeg ik er iets van.’
‘Wat zeg je dan?’
‘Gewoon, “NIET JE NEUS IN MIJ SNUITEN, RO!” ’
Dat was waarschijnlijk aan de overkant van het dorp nog te horen.
‘Zo hard ook?’ vraagt Jur bezorgd.
‘Hangt ervan af waar Ro zich bevindt en hoe vaak ik het al gezegd heb.’
‘Maar dat kan je toch niet maken?’
‘Waarom niet?’
‘Nou… hij doet het toch niet expres? Hij is chronisch verkouden vanwege zijn handicap.’
‘Dus…?’
‘Is het discriminatie als je zoiets tegen hem zegt.’
‘Het zou juist discriminatie zijn als ik het NIET zou zeggen! Niemand mag snot op mij lekken, dus Ro ook niet.’
‘Maar hij kan niet anders!’
‘Dan hoeft-ie het nog niet op mij te doen. Hij kan toch een stukje verderop gaan snotteren? Of eventueel in een zakdoek!’
‘Mmm…’ Jurriaan is er nog niet helemaal uit. ‘Misschien vraag ik dat wel de volgende keer. Ro, zou je het erg vinden om een zakdoekje te gebruiken in plaats van mijn schone spencer?’
‘Ja. We gaan het oefenen. Ik help je.’
4.
Opa Walter staat een beetje aan de deurkruk te morrelen, alsof hij niet weet wat hij ermee moet.
‘Lukt het niet? Je bent toch vroeger inbreker geweest ?’ Wessel hijst zijn opa in z’n jas en doet de deur voor hem open.
‘Wacht je even? Dan haal ik mijn fiets uit de schuur.’
Als opa in een bui is als nu, dan is hij eigenlijk niet aanspreekbaar.
Hij zit in zijn eigen wereld en hoort of ziet niks. Als je dan met hem gaat wandelen, ontwikkelt hij, eenmaal op gang gekomen, zo’n enorm tempo dat je hem lopend niet bij kan houden. Het is Wessel al eens eerder overkomen dat hij kilometers achter de oude man aan moest rennen, en daarom neemt hij tegenwoordig de fiets, als hij met zijn opa gaat wandelen.
‘Ja, we kunnen.’
Walter is in geen velden of wegen te bekennen.
‘Opa Walt!!!’
Dat was een beetje dom, daarnet van die deur. Opa gedroeg zich als een gekooide tijger. Zo’n dier gaat echt niet braaf zitten wachten als je hem vrij laat.
Zoeken dus maar, er zit niks anders op.
Waarschijnlijk loopt hij de gebruikelijke avondroute, dus dat betekent: via de Maasstraat en de president Kennedylaan naar het Mirandabad en dan weer terug.
Het begint al aardig donker te worden, maar Wessel neemt niet de tijd om zijn fietslampjes te pakken. Hij spring op zijn fiets en racet in de richting van het zwembad.
Nergens een oude snelwandelaar te zien.
Als hij bij de Mirandalaan aankomt, beseft hij dat zijn opa een andere route heeft genomen. Anders had hij hem allang ingehaald. Zo snel kan niemand lopen.
Het zweet breekt hem uit. Wat nu?
Irene bellen en vragen of ze komt helpen zoeken? Of eerst zelf de buurt doorcrossen en haar nog niet ongerust maken?
Eigenlijk is Wessel ervan overtuigd dat Walter naar het zwembad komt. Hij besluit even af te wachten.
Intussen luistert hij gespannen naar de straatgeluiden. Hoewel het al bijna half negen is, is het nog vrij druk op straat. Is dat nou een ambulance in de verte? Of gewoon het alarm van een auto?
4.
Vandaag is het woensdag, en nadat Jaimy zijn dagelijkse dosis boterhammen met pindakaas naar binnen heeft gewerkt, gaat hij de stad in om Het Ultieme Sinterklaascadeau voor zijn vader te kopen. Tot nu toe heeft hij voor Berend alleen maar nuttige cadeaus gekocht ((Sjaal, muts, handschoenen, scheermesjes en boxershorts.)
Dus nu moet hij op zoek naar iets echt gaafs ter waarde van ongeveer vijfendertig euro (zorgvuldig bewaard op de geheime plek onder zijn matras).
Maar wat???
Misschien iets met muziek? Alhoewel… Berend heeft een verschrikkelijke smaak wat muziek betreft. Hij houdt van ‘het levenslied’ (André Hazes, Marianne Weber, BZN), dus dan weet je het wel.
Geen muziek dus.
Opeens krijgt Jaimy een briljant idee: een boekenbon! Berend houdt van lezen, en het lezen van boeken veroorzaakt geen geluidsoverlast.
Opgewekt struint hij door de Passage, het overdekte winkelcentrum, op zoek naar een boekenwinkel, als hij plotseling opbotst tegen Het Grootste Cadeau wat een mens kan krijgen. Het is zacht en wollig met witte, bruine en grijze vlekken en het huppelt en snuffelt door een grote glazen bak met zaagsel, die voor de Pet-Shop staat, iets te ver naar voren trouwens, waardoor Jaimy er in zijn haast (links en rechts in de etalages kijkend) tegenop is gelopen. Het is EEN KONIJNTJE! Een echt, levend hangoorkonijntje, zo één die je meteen mee wil nemen in je jaszak als je hem tegenkomt op de kinderboerderij, en waarmee je heel goed iemands eenzaamheid kunt verdrijven. (Dat heeft oma laatst nog tegen Berend gezegd. ‘Neem een konijn,’ zei ze, ‘dat zal je goed doen!’)
Dus Jaimy aarzelt geen moment. Met het konijn onder zijn arm loopt hij naar de kassa.
‘Wat kost deze?’ vraagt hij.
Het beestje blijkt slechts tweeëntwintig euro vijftig te kosten, een schijntje voor zo’n prachtig en lief diertje.
‘Het is een cadeau voor vijf december,’ zegt Jaimy; wat een vrij overbodige opmerking is, want inpakken in Sinterklaaspapier gaat in dit geval toch niet lukken. Wel heeft de jongen achter de toonbank een roze strik voor ‘om de nek van het konijn’, maar dat vindt Jaimy zielig. En tuttig. (Een roze strik!)
‘Doe maar gewoon zo,’ zegt hij en hij haalt zijn geld tevoorschijn.
‘Ben je met de auto?’ vraagt de jongen.
‘Wat denk je zelf?’ vraagt Jaimy iets te bijdehand. Hij is zo ontzettend blij met zijn konijn, dat hij vergeet om beleefd te zijn. ‘Zie ik eruit als iemand met een rijbewijs?’
Gelukkig vindt de Pet-Shop-boy het een goeie grap.
‘Ik bedoel dat je vader of je moeder misschien in de auto op je wacht.’
‘Nee, ik ben lopend.’
‘Hoe ga je dat konijn en zijn hok dan mee naar huis nemen?’
‘Zijn hok?’ roept Jaimy verbaasd uit, ‘ik heb toch geen hok gekocht!?’
‘Maar dat ga je nog wel doen, neem ik aan,’ zegt de jongen. ‘Of heb je al een hok?’
‘Nee, hoezo?’
‘Je gaat toch een konijn houden?’
‘Ja?!’
‘Dan heb je toch een hok nodig?’
Jaimy kijkt de winkelbediende aan, alsof die niet goed bij zijn hoofd is.
‘Ik koop toch niet een konijn, om hem in een hok te stoppen?’ roept hij verontwaardigd uit.
‘Wat ga je er dan mee doen?’
‘Gewoon! Naar hem kijken en hem knuffelen en af en toe een blokje om.’
De winkeljongen schiet keihard in de lach.
‘Het is toch geen hond!’ brult hij.
‘O nee?’ Jaimy weet heus wel dat hij geen hond onder zijn arm heeft. Maar omdat hij er absoluut niet van houdt uitgelachen te worden, wil hij het niet toegeven.
‘Moet jij eens opletten!’ zegt hij. ‘Ik ga dit konijn opvoeden als een hond. Dat is namelijk heel goed te doen. Mijn opa heeft jarenlang hangoorkonijnen gefokt, en hij voedde ze op tot blindengeleidehond, tot politiehond en zelfs tot truffelhond*!’
Dat laatste is een beetje gelogen. Maar het is wel waar, dat Jaimy’s opa jarenlang hangoorkonijnen heeft gefokt, en met één van hen ging hij wel eens een blokje om. Dat klinkt waarschijnlijk heel ongeloofwaardig, maar hij deed het echt. Het konijn volgde hem op de voet.
‘Oké, dus dan heb je een hondenriem nodig,’ zegt de jongen.
‘Nee hoor,’ zegt Jaimy. ‘Ik ga hem niet vastbinden. En niet in een hok stoppen. En hij hoeft ook niet naar school.’
Het duurt even voordat de konijnenverkoper zijn volgende vraag kan stellen vanwege aanhoudende slappe lach.
‘Maar waar gaat-ie slapen?’ hikt hij.
‘Gewoon. Bij mijn vader in bed, denk ik.’
‘Oké. Dus dan moet je een wc. Echt. Daar ontkom je niet aan.’ Hij is in één klap bloedserieus.
‘Wat voor een wc, en wat gaat dat kosten?’ wil Jaimy weten.
Er blijkt een heel scala aan katten- konijnen- en fretten-wc’s te bestaan. Jaimy kiest voor een plastic bakje met ‘een lage instap’ zonder deksel, en voor houten kattenbakvulling, vijf kilo per zak. Hij zegt dat hij de “accessoires” later wel op komt halen en vraagt om een plastic tasje voor het konijn.
‘Hoezo een plastic tasje voor het konijn?’ De Pet-Shop-jongen kijkt hem met heel wijd opengesperde ogen aan. Hij lijkt erg verbaasd.
‘Ik moet dat beest toch ergens in vervoeren?’ roept Jaimy geïrriteerd uit. ‘ Ik kan hem toch niet zo onder mijn arm mee naar huis nemen!’
Nu neemt de jongen eerst eens even uitgebreid de tijd om over de grond te gaan rollen.
Jaimy wordt zo langzamerhand een beetje ongeduldig en krijgt een lamme arm van de konijnenpup. Daarom loopt hij terug naar de glazen bak om het dier er even in te parkeren en zodoende zijn handen vrij te hebben om zelf een plastic tasje te zoeken. En net als hij dat wil doen, loopt het nieuwe buurmeisje, de langharige cavia die Anne Wil heet, tegen de vitrine op, zoals Jaimy alweer een half uur geleden heeft gedaan. (Maar hij liep te hard en zij kan gewoon niks zien vanwege dat haar.)
‘Ach, wat een schatje!’ roept Anne Wil, en ze duikt meteen in de glazen bak.
‘Konijn verpletterd door ruigharige cavia.’ Jaimy ziet de krantenkop al voor zich. En hij ziet ook dat Anne Wil een (vrij lege) rugzak op haar rug draagt.
Daardoor krijgt hij het briljante idee haar te vragen of ze even met hem mee naar huis wil lopen en of haar rugzak voor plastic tas kan spelen.
(*een truffelhond is zo’n hond die in de Franse bossen paddenstoelen opspoort.)
Hoofdstuk 9.
‘Mam, maakt een schoonheidsspecialiste die rode puisten expres? Of gebruikt ze misschien een crème waar je woest allergisch voor bent?’
‘Jules, hou je kop!’ Carolien staat zenuwachtig voor de grote spiegel in de badkamer, en is druk in de weer met camouflagestiften.
Jules poetst haar tanden, terwijl Jaimy, op de deksel van het toilet gezeten, zijn haar in de gel zet.
‘Mijn vader is al behoorlijk op leeftijd hoor, Carolien,’ zegt Jaimy troostend. ‘Zonder zijn leesbril ziet-ie niks binnen een straal van een meter. Dus je hoeft alleen maar die bril te verstoppen en dan is er van zichtbare puisten geen sprake meer.’
Het wordt heel gezellig tijdens de gezamenlijke maaltijd. En Het Probleem komt uitgebreid ter sprake.
Volgens Berend wordt er overal gepest en heeft iedereen er in zijn leven wel eens mee te maken. ‘Ik bijvoorbeeld, werd daarnet nog gepest door Jules.’
‘Ik ook!’ valt Carolien hem bij.
Maar volgens Jules kan je dat geen pesten noemen. Hooguit ‘plagen’. Ze lust inderdaad geen mosselen en wilde alleen maar uit nieuwsgierigheid het etentje van Berend en Carolien bijwonen.
Carolien beweert ook dat in alle groepen van elke soort en elke leeftijd, altijd vervelend groepsgedrag ontstaat. Zelf heeft ze een keer in een toneelstuk gestaan met twintig volwassen vrouwen. ‘Het was de zwartste periode uit mijn leven,’ zegt ze.
Na het toetje verdwijnen Jules en Jaimy naar Jaimy’s huis, zogenaamd om het konijn te voeren. Ze zijn de kwaadsten niet. Als die oudjes zo graag met z’n tweeën willen zijn, dan moeten ze daarvoor wel de kans krijgen.
Berend had trouwens een heel goed idee.
Hij vertelde dat vroeger op zijn middelbare school alle derde-klassers verplicht op survival moesten in de Belgische Ardennen. Midden in de herfst, zodat er geen enkele kans bestond op mooi weer. Ze moesten een hele week zien te overleven in de Belgische regenwouden, en met hun tenten en kano’s een tocht afleggen van vijfhonderd kilometer. Veel leerlingen wisselden aan het einde van de tweede klas van school, vanwege het derdeklas-kamp. Maar degenen die bleven en het aandurfden, hadden achteraf een gouden tijd gehad. Berend en zijn klasgenoten hadden verschrikkelijke ontberingen geleden en hun leven had aan een zijden draadje gehangen. Tijdens het abseilen was één van hen te pletter geslagen tegen de rotsen en al zijn voortanden kwijtgeraakt; en een ander verloor twee vingers door bevriezing of door het openen van een blik sardientjes, dat stond Berend niet meer helemaal helder voor de geest, maar wat hadden ze een lol gehad!
En de mentor (die zelf verstek moest laten gaan vanwege een lichte verkoudheid) had gelijk gekregen: de klas was een hecht team geworden. Zo hecht, dat er nu nog steeds een jaarlijkse reünie voor de overlevenden werd georganiseerd (tien in totaal.)
‘Dus zoiets moet je aan Wietske voorstellen,’ had Berend geopperd. ‘Iets met teambuilding.’
Dat is precies wat Jules en Jaimy maandag gaan doen.
Hoofdstuk 10.
Wietske deelt Berends enthousiasme voor overleven in het algemeen en voor Belgische survivalkampen in het bijzonder.
‘Maar…’ zegt ze, ‘Het kan niet. Tenminste: niet met een combinatiegroep 6,7, 8. Die kinderen zijn te jong. Die krijgen geen toestemming van hun ouders.’
Of Jules en Jaimy niet iets anders kunnen verzinnen qua teambuilding. Want Wietske geeft toe: dat geruzie en gekonkel in deze groep gaat alle perken te buiten.
‘Je hebt het altijd hoor, op deze leeftijd; het speelde in alle klassen die ik tot nu toe heb gehad, maar nooit zo erg als in deze.’
Jules is heel verbaasd.
‘Op mijn vorige school was het helemaal niet,’ zegt ze.
Wietske kijkt haar ongelovig aan.
‘Dat lieg je.’
‘Nee, ik meen het.’
‘Was er nooit ruzie?’
Ja, natuurlijk was er wel eens ruzie in de vorige klas. En er werd ook wel eens gevochten. De politie moest er zelfs een keer aan te pas komen omdat één van de leerlingen een ander met een mes had bedreigd; dat geeft Jules grif toe. ‘Maar er werd nooit gepest. En we hadden geen clubs met stomme namen. Wel vriendengroepjes, maar die lieten elkaar gewoon met rust.’
‘Hoe is het mogelijk! Zat je misschien op een streng christelijke school?’
‘Nee, op een gewone openbare.’
‘Maar wat is dan hun geheim?’ wil Wietske weten. Ze gaat er blijkbaar vanuit dat er een geheim recept bestaat voor het creëren van een gezellige klas.
Maar misschien is dat ook wel zo. Als je Carolien moet geloven, is het eerder regel dan uitzondering dat mensen in een groep vervelend gedrag vertonen.
Misschien ligt het geheim wel in het feit dat op Jules haar oude school de Kanjertraining werd gegeven. Meteen al in groep 1 en 2; alle kleuters moesten eraan geloven. Er werden kleine toneelstukjes gespeeld, de rollenspellen, met het ondeugende aapje, de pestvogel, het konijntje en de tijger. Elk kind moest een keer alle rollen gedaan hebben. Om te leren hoe het voelt als je bijvoorbeeld in de groep de positie van het bange konijntje hebt, dat door iedereen wordt gepest. En wat je kunt doen als je ziet dat één van je vriendjes hulp nodig heeft (rol van de wijze uil.) Het was een soort ‘sociale vaardigheidstraining’ voor de hele klas. Niet altijd even leuk, want je zat de helft van de tijd aan de kant werkeloos toe te kijken, omdat het bange konijntje van die dag in een crisis was geraakt of omdat een van de hyperactieve aapjes de trainingscoach tot de rand van de waanzin dreef.
Maar al met al had het misschien wel geholpen.
Wietske weet het wel zeker, als ze Jules’ verhaal heeft gehoord. Ze gaat het meteen opnemen met de directrice en met juf Petra van de kleuters. Zo’n cursus zou op alle scholen verplicht moeten zijn, vindt ze.
‘Maar voor nu hebben we er niks aan,’ merkt Jaimy op. ‘Want bij de achtste groepers hoef je echt niet meer met die onzin aan te komen.’
‘Daar ben ik ook bang voor,’ zegt Wietske met een diepe zucht.
🙁 🙁 🙁
Woooo, vandaag toch iets stoms gedaan!
We waren melig, Monica, Akira en ik, en we verveelden ons. We liepen een beetje door de gang te slenteren en toen zagen we de jas van Max aan de kapstok hangen.
Ik kan Max niet uitstaan, want hij is een arrogante kwal. Hij is 16 en hij doet ook de zomercursus Spaans, twee niveaus hoger dan wij. Max denkt dat alle meisjes van de hele school verliefd op hem zijn. Wat dus niet waar is, want ik ben ook een meisje 🙂 Maar Monica ziet hem wel zitten.
Zij stelde voor om een briefje in zijn zak te doen met een ‘geheime liefdesboodschap’. Akira vroeg wat er precies geheim is aan een liefdesboodschap. Monica zei: ‘De afzender.’
Omdat ik heel goed ben in onopvallend gedrag, stelde ik me beschikbaar om het briefje ongezien in de zak van Max te doen. En toen gebeurde het.
Ik stak mijn hand in de binnenzak van het leren jack van Max, en toen ging ik opeens aan die jas ruiken! Zo echt helemaal met mijn neus erin. Wie doet nou zoiets?! De jas van Max!!!
Hij rook verschrikkelijk lekker, misschien kwam het daardoor. Volgens mij naar Axe-chocolate, dat gebruikt Daniël sinds kort, maar ik wist het niet zeker want ik rook er ook nog iets anders doorheen. Dus ik moest nog een keer heel diep snuiven. Deze keer echt aan de binnenkant van het jack, bij de oksel. Ik kwam er maar niet achter wat het was. Een soort kruid. Of hooi. Of het konijn van de gast-familie van Monica, dat ruikt ook heel erg lekker.
Dus ik stond met mijn kop in die jas heel diep na te denken over een bepaalde geur, toen ik achter mij iemand hoorde kuchen. Niet Monica of Akira (helaas); het was een jongens-kuch. Van een jongen ouder dan Tommy en Daniël, want zijn stem was veel lager.
Toen ik me omdraaide met een rooie kop, stond niet Max vlak achter mij, wat ik verwacht had, maar profesor Rodríguez, de meest sexy leraar Spaans ever. Hij wilde zijn jas terug. (De jas die ik stond op te snuiven.)
Monica en Akira waren in rook op gegaan. (Iets waar ik ook heel erg naar verlangde.)
Ik wilde tegen profesor R. zeggen, dat ik me vergist had in zijn jas, maar ik wist opeens geen woord Spaans meer, en ook geen woord Nederlands trouwens. Ik piepte alleen maar ‘Sorry’ en ging er als een haas vandoor.
Dus…
Dat komt wel goed tussen mij en Profesor Rodriguez 🙁
**********
Maar nou ben ik benieuwd. Wat had jij gedaan in mijn plaats? (Als je werd betrapt tijdens het besnuffelen van de jas van de leukste en knapste leraar van de school…)
- Gewoon door blijven ruiken en profesor R. feliciteren met zijn heerlijke geur en het liefdesbriefje van Monica in zijn binnenzak.
- Doen alsof je een epileptische aanval krijgt.
- Zeggen dat je een Inspecteur van Volksgezondheid bent en een luizencontrole houdt.
- Vragen of de professor vrienden met je wil worden op Hyves.
- Je haar verven.
De volgende keer doe ik B. Zeker weten. En dan hoop ik dat prof. R. mij in zijn armen neemt en door de gangen rent op zoek naar hulp. Die is er in de hele school natuurlijk niet te vinden, en daarom rent profesor Rodriguez met mij in zijn armen naar buiten, naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis. Daar aangekomen vertrouwt hij het personeel van de eerste hulp niet, en wil hij per se bij mij blijven en mijn hand vasthouden als ik word onderzocht. Ik verlies een paar keer het bewustzijn en prof. R. raakt volledig over zijn toeren en smeekt me weer terug te komen in de wereld van de levenden. Ik word aan de hartbewaking gekoppeld en de verpleegkundigen leggen voor profesor Rodriguez een matrasje op de grond zodat hij de nacht bij mij kan waken enzovoort enzovoort. Uiteindelijk trouw ik met de profesor.
PS Bij nader inzien doe ik liever niet de epileptische aanval, want daarbij moet je schuimbekken om het echt te laten lijken.
Ik doe een hartaanval. Dat is wel zo chic.
**********
1.
Boaz houdt van stilte.
Maar hij houdt niet van stilzitten.
Hij houdt van boeken lezen over indianen en daarna door de duinen rennen als een indiaan.
Of in een hoge boom klimmen en als een indianenverkenner over de buffels uitkijken.
Of ’s avonds als het gaat schemeren bij het duinmeer wachten op de wilde pony’s.
Maar dat mag mama niet weten. Want zij wil niet dat Boaz in zijn eentje in de duinen speelt. Zeker niet als het donker wordt. Daarom zegt hij altijd dat hij bij zijn vriendje Colin gaat spelen. Dat vindt mama een prettig idee. Ze vindt het heel belangrijk dat Boaz veel vrienden heeft.
Colin bestaat helemaal niet.
Ricardo en Damian ook niet.
Dat wil zeggen: er bestaan heus wel jongens met die namen, maar Boaz kent ze niet.
Mama en papa denken dat het zijn vrienden zijn. Vrienden van het pleintje.
Maar even over die indianen.
Jullie denken misschien dat die zijn uitgestorven. Maar dat is niet zo.
Er zijn ongeveer 40 miljoen indianen. Op dit moment. In Amerika.
En weet je wat nou zo toevallig is…
Er is een indiaan bij Boaz in de klas gekomen! Een echte!
Die ook van stilte houdt.
Ze heet Aïsha en ze lijkt op…
Ja, waar lijkt ze op…?
Op een jong hertje. Een heel lief jong hertje met pikzwart haar en de donkerst bruine ogen die je ooit hebt gezien.
En ook een beetje op oma. Van binnen.
Oma zegt ook niet veel. Dat is zo fijn aan oma. Als je haar hand vasthoudt, wordt het helemaal rustig in je hoofd.
2.
Indianen zien er niet altijd uit zoals op plaatjes in boeken. Of eigenlijk: meestal niet.
De indianen van tegenwoordig dragen gewone kleren zoals jij en ik. Spijkerbroeken, T-shirts, leren jacks enzovoort. Dat vindt Boaz wel jammer, want indianen in traditionele kleding vindt hij veel mooier. Hun indianentooien bijvoorbeeld.
Laatst waren de Sioux indianen nog op het journaal. Ze droegen gewone kleren, maar ze kampeerden met hun tipi’s[1] in de sneeuw. En ze reden op paarden. En sommige mannen droegen één veer in hun haar.
Veren zijn voor indianen heel belangrijk. Vooral de veren van roofvogels. Je krijgt er één als je een heldhaftige daad hebt verricht.
Vroeger was een heldhaftige daad: heldenmoed tonen in een gevecht. Dat kwam vaak neer op: een vijand doodmaken. Nu zal het wel iets anders zijn. Want mensen doodmaken, dat mag al eeuwen niet meer. En het is ook niet meer nodig, want de indianen worden tegenwoordig gelukkig met rust gelaten.
De indianen van nu krijgen een adelaarsveer als ze hun oude moeder in huis nemen, zegt papa. Want daar is ook heldenmoed voor nodig.
Aïsha is ook zonder indianentooi verschrikkelijk mooi.
Dat rijmt.
Aïsha is ook
zonder indianentooi
verschrikkelijk
mooi
Dat komt door die donkerbruine ogen waarmee ze een beetje droevig kijkt.
Ze kwam zomaar ineens de klas in wandelen.
Nou ja, zomaar ineens, dat zal wel niet, want juf Annet zei: ‘Zo jongens en meisjes, hier is ze dan eindelijk: onze Aïsha.’
Dus dat betekent dat de juf al eerder had verteld dat Aïsha eraan zat te komen.
Maar dat had Boaz gemist.
Ze keek echt droevig, Aïsha, toen ze vorige week dinsdag voor het eerst de klas binnenstapte.
Droevig. En een beetje bang.
Juf Annet zei dat ze maar naast Boaz moest gaan zitten. ‘Want Boaz is een heel aardige jongen, die jou vast wel een beetje wil helpen.’
Dat had de juf goed gezien.
Boaz wilde dat heel graag.
[1]Een tipi is een indianentent.